donderdag 23 april 2015

Tot slot: de beste Nederlandse sportromans

Wat is de beste sportfictie in de Nederlandse literatuur? Hieronder de aanraders:

De schaatsentocht van Elisabeth Zernike (1933)
Een werkloze vrouw maakt een meerdaagse schaatstocht langs haar familie. Ze heeft geen werk en alle tijd. Aan het eind van haar tocht krijgt ze een bescheiden baan aangeboden. 

Over het water van Hans Maarten van den Brink (1998)

Twee jongens trainen in 1939 voor de Spelen die niet meer kwamen. Ze zijn erg verschillend maar in de boot één geolied geheel. Het was de gelukkigste tijd van hun leven, maar ook een tijd die nooit meer terug zou komen.  

Morgen zijn we in Pamplona van Jan van Mersbergen (2007)

Een burgervader neemt een lifter mee op weg naar de Stierenloop van Pamplona. Het is een bokser met een verleden.  

De Nederlandse maagd van Marente de Moor

Janna krijgt schermles van een Duitse maître. Haar vader heeft als arts deze maître nog verzorgd in de grote oorlog, de eerste. Zij is verliefd op de maître, hij profiteert daarvan. Maar de belangrijkste vraag moet beantwoord worden: wat is er met het geliefde paard gebeurd van de schermmeester?

Dit is het beste wat mij betreft. Maar ik wijs jullie ook graag op Blazen tot honderd van Geert van Beek, Drie slechte schaatsers van Tim Krabbé en Ventoux van Bert Wagendorp.