zondag 24 mei 2015

Wielrennen in fictie

Wielrennen is een grote sport met weinig fictie. Het literaire tijdschrift De Muur telt in haar bestaan slechts een fictieverhaal: Etappes van Joris Denoo over Marius Urquhart die in 1952 in de afdaling van de Col d’Ardu in bocht 34 van de aardbodem verdwijnt. Een andere Vlaming Dimitri Verhulst schreef Monoloog van iemand die het gewoon was tegen zichzelf te praten. Over de laatste uren van Jens de Gendt in Senegal. De laatste die hem gezien heeft is de prostituee Seynabou. Zij wordt verdacht van de moord op van Gendt. Er is wel een lijk maar geen moord. Seynabou voert een innerlijke monoloog over de laatste uren die ze doorbracht met de wielrenner, en wat ze daarna doormaakte. Ze vertelt ook over het verloop van het gerechtelijk onderzoek dat volgde. Stierf de wielrenner een natuurlijke dood? Was het zelfmoord? Of had zij de man vermoord? Het boekje verwijst naar de zaak Vandenbroucke hoewel de naam nergens wordt genoemd.

De grote roman is Ventoux van Bert Wagendorp. Een jongensboek over vriendschap, een mannenboek over rouwverwerking en dat alles tegen de achtergrond van de beklimming van de Mont Ventoux. IJdelheid en het najagen van wind, noemde Jan Kal dat. Ventoux was een grote hit en ik vermoed dat Wagendorp hele volksstammen aan het lezen heeft gekregen, dat wil zeggen mensen die niet zo veel lezen, hebben genoten van deze pageturner.

Ik beperk me voor nu tot wielrennen. Er is natuurlijk ook fietsfictie. Bewaren we voor een andere gelegenheid. Desalniettemin is het laatste woord voor Davine!